Vlees, vis en vastentijd
In de tijd voor pasen wordt er in de orthodoxe kerken geen vlees en vis gegeten.
In de Rooms-Katholieke kerken was onthouding van vlees in de tijd voor Pasen lange tijd ook gebruikelijk, maar nu is dit beperkt tot Aswoensdag, het begin van de veertigdagentijd en Goede Vrijdag.
In de oudheid dacht men dat met het eten van vlees er ook demonische krachten of ziekten in je lijf konden komen. Daarom werd er een scheiding gemaakt tussen reine en onreine dieren. Varkens, die afval eten en modder heerlijk vinden, werden beschouwd als onrein en zouden huidziekten veroorzaken. Het eten van varkensvlees is in Joodse en moslimtradities taboe.
Vis wordt vaak in de christelijke traditie gegeten op vrijdag, ook op Goede Vrijdag.
Dat heeft alles te maken met de naam en de symboliek. De letters van het Griekse woord voor ‘vis’, ichtus, zijn ook de beginletters van de woorden van een korte geloofsbelijdenis: Iesous Christos THeou Uios Soter (Jezus Christus, Gods Zoon, Verlosser). Dat de vis in het bedreigende zeewater kan leven, het water van dood en leven, geeft een extra dimensie aan de symbolische betekenis van de vis.
Het eten van zoute vis op Goede vrijdag (stokvis: gezouten kabeljauw) had nog een extra dimensie. Zout verwijst naar het zout-verbond, eeuwigdurend verbond tussen God en mensen.