De vonk
Toen God zijn scheppingswerk had voltooid, besloot Hij om voor de mens iets van zijn goddelijk wezen achter te laten. Namelijk een vonk van zijn wezen als een belofte aan de mens wanneer deze zich zou inspannen op God te gelijken. Daarom zocht God naar een plaats om deze heilige vonk te verbergen. ‘Want’, zo dacht God, ‘wat de mens al te gemakkelijk zal vinden, zal hij ook niet naar waarde schatten.’
‘Dan moet U die vonk wel op de hoogste bergtop ter wereld verbergen’, zei één van zijn raadgevers.
Maar God schudde zijn hoofd. ‘Nee, want de mens is een avontuurlijk schepsel en hij zal vlug genoeg leren de hoogste bergtop te beklimmen’.
‘Verberg hem dan, o Eeuwige, in de diepten der aarde’, vervolgde een andere raadsman. ‘Ik denk het niet’, zei God, ‘want op een dag zal de mens ontdekken dat hij kan graven naar de diepste diepten der aarde.’
‘Waarom dan niet midden in de oceaan, Meester?’ zei weer een ander. Maar God schudde zijn hoofd: ‘Ik heb de mens een verstand gegeven en op zekere dag zal hij schepen kunnen bouwen en de machtigste oceanen bevaren.’
‘Waar dan, meester?’, vroegen zijn raadgevers.
Toen glimlachte God en zei: ‘Ik zal hem op de meest ontoegankelijke plaats verbergen, de enige plaats waar de mens hem nooit zal zoeken. Ik zal hem diep in de mens zelf verbergen.’
Dorothy Gilmaan, citaat uit “Een non in de kast”, Bruna, Utrecht 1976.
Zie ook Waarden van het Land, teksten voor het vieren van de oogst, Gooi en Sticht, 2006.