Op een ochtend kwam een monnik van de benedictijnen voor de broeders de mis doen. Hij kwam graag bij dat stelletje vagebonden die zelf geen priester in hun midden hadden.
Samen met de andere broeders volgde Leo met aandacht het ritueel.
De priester hield een kort preekje over de tekst uit het Evangelie van Johannes. Jezus zegt daarin: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt’. Terwijl de priester de vertrouwde teksten van de eucharistie verder bad, gingen Leo’s gedachten steeds weer terug naar die tekst. Een vertrouwde tekst, maar ook een vreemde tekst. Hoe kun je nou iemand gebieden om lief te hebben? Dat rijmt toch niet met elkaar?
Na de mis bleven de broeders samen om te ontbijten. Leo schoot Franciscus aan. ‘Vader, mag ik wat vragen?’
Natuurlijk, antwoordde Franciscus.
‘Hoe kan de Heer ons nu gebieden om lief te hebben? Je kunt toch niet liefhebben op bevel?’
‘Daar vraag je me wat, Leo’, reageerde Franciscus.’Dat klinkt inderdaad wel raar op het eerste gehoor.’ Franciscus peinsde.
‘Misschien moeten we dat gebieden wel anders opvatten’. ‘Als ik er nog eens over nadenk, is het echt een gebod. De Heer gebied ons lief te hebben, want hij wil dat we leven.’
‘Leven? Maar we leven toch al?’
‘Je hebt leven en leven, Leo. Er is leven dat je van je ouders krijgt en er is leven dat van God komt. Die twee kun je dan wel niet scheiden, maar er is echt een verschil. Alles wat geboren wordt, groeit, wordt oud en sterft weer. Dat is de natuurlijke cyclus. Maar Jezus vindt dat niet genoeg. Hij draagt zijn volgelingen op om tijdens die cyclus tot goddelijk leven te komen. En dat is leven vanuit de liefde.’
‘Leven vanuit de liefde is pas het echte leven?, vatte Leo vragend samen.
‘Ja, zo zou je dat kunnen zeggen.’
‘Oef, reageerde Leo. ‘Dat klinkt heel mooi, maar hoe kom je dan tot dat echte leven?’
‘Toelaten, Leo, toelaten.’
‘Hoe bedoelt u: toelaten?’
‘De liefde is als een oneindige zee. En wij zijn het land. De zee spoelt aan onze kusten en zoekt overal toegang om binnen te kunnen stromen in het land. Maar uit angst voor de zee hebben we allerlei beperkingen opgeworpen waarachter we onszelf veilig menen te weten. Muren en dijken en wat niet al’.
‘Maar dat moet toch ook?’, reageerde Leo.
‘Met de gewone zee wel, denk ik, maar we hebben ook zulke barricades opgeworpen tegen de Zee van Liefde.’
‘Omdat we bang zijn voor die zee, bang voor de liefde?,’vroeg Leo verbaasd. ‘Wie is er nu bang voor de Liefde?’
Ach Leo, de liefde lijkt zo romantisch, maar als die je te pakken heeft, kan het een verwoestende kracht worden. En ergens diep in ons binnenste, weten we dat. Ook in ons schuilt de oerkracht van de geboorte van de liefde. Én als die eenmaal is gewekt is er geen houden meer aan.’
En hij ging verder:
‘Het gebod van de Heer houdt volgens mij in, dat we al die middelen waarmee we ons verschansen afbreken, opruimen, wegdoen, met de grond gelijk maken. Dat we uit verlangen naar de liefde, ja ik zou willen zeggen, uit liefde voor de liefde, ons zo laag maken dat die zee ons kan bereiken en ons kan overspoelen.’
‘Maar vader, dan zullen we verdrinken, ’riep Leo uit.
‘Ja, bevestigde Franciscus’, ‘dan zullen we verdrinken. Dan zullen we verdrinken in de liefde’. En hij leek heel tevreden te zijn met zijn antwoord. Zo tevreden, dat Leo niet verder durfde te vragen.
Guy Dilweg