Een ster, een nieuwlichter,
die mij onrustig maakte
en tot een zonderling
een lichtgeraakte.
En dit stak anderen aan
om mee te reizen
een kleine karavaan
onwijzen.
Ik gaf mijn gouden ring
de vorst
die geen landhonger heeft
en geen gouddorst.
En ik ontving
die aan de einder staat,
die met mij op-
en ondergaat.
Nog altijd is men aan dit goud
bekocht,
nog altijd is de koning
vergezocht.
En die hem vindt
die ons tot dwazen maakt,
die is een vreemdeling
en lichtgeraakt.
Jaap Zijlstra